Algemeen

Algemene grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

De Jaarrekening 2017 is opgesteld met inachtneming van de voorschriften zoals opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet, waarin door de gemeenteraad op d.d. 15 december 2016 (raadsbesluit B16.002774) de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie zijn vastgesteld.

Algemene grondslagen voor het opstellen van de jaarrekening

Bij het opstellen van de balans hebben wij de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De waardering van de activa en passiva en de bepaling van het resultaat vinden plaats op basis van historische kosten. Tenzij bij het desbetreffende balanshoofd anders is vermeld, worden de activa en passiva opgenomen tegen nominale waarden.
De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben onverschillig of zij tot inkomsten of uitgaven hebben geleid. Baten en lasten, waaronder ook begrepen de heffing van de vennootschapsbelasting, worden daarbij verantwoord tot hun brutobedrag. Baten en winsten worden slechts genomen voor zover zij op balansdatum zijn gerealiseerd. Verliezen en risico’s die hun oorsprong vinden voor het einde van het begrotingsjaar, worden in acht genomen indien zij voor het opmaken van de jaarrekening bekend zijn geworden.

Stelselwijziging

De gemeente Dronten verantwoordde de investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut tot 31 december 2016 direct in de lasten. Vanaf 1 januari 2017 is de keuzemogelijkheid ten aanzien van het wel of niet activeren van investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut vervallen. Vanaf 1 januari worden derhalve alle investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut geactiveerd en over de gebruiksduur afgeschreven.

Nieuw in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing is het Interbestuurlijk toezicht (IBT). IBT is een wettelijke taak van de provincie waarbij zij toezicht houdt op de taakuitoefening door gemeenten. Het wettelijke uitgangspunt is dat de provincie voor alle beleidsterreinen de toezichthouder op gemeenten is met uitzondering van de terreinen waarop de provincie geen taken heeft.

Schattingswijziging

Er is sprake geweest van een schattingswijziging als gevolg van gewijzigde BBV-regelgeving. Vanwege deze gewijzigde verslaggevingsregels is de disconteringsvoet gewijzigd, rentepercentage aangepast, zijn beheersmaatregelen getroffen voor grondexploitaties met exploitatieduur langer dan 10 jaar en is sprake van tussentijdse winstnemingen volgens de POC-methode. De schattingswijziging is in het lopende boekjaar doorgevoerd. Dit betekent dat effecten zijn verwerkt in het resultaat 2017.

Vaste activa

Activa die bedoeld zijn om de uitoefening van de werkzaamheid van de gemeente duurzaam te dienen.

Immateriële vaste activa

Het BBV kent de volgende drie soorten immateriële vaste activa:

  1. De kosten die zijn verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;
  2. De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief;
  3. De bijdragen aan activa in eigendom van derden.

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de oorspronkelijke verkrijgingsprijs (de inkoopprijs en de bijkomende kosten) of vervaardigingsprijs (de aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige directe kosten), verminderd met de ontvangen subsidies en bijdragen van derden, de jaarlijkse afschrijvingslasten en afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen. Duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

De kosten van het sluiten van geldleningen (inclusief de betaalde boeterente) worden geactiveerd en over maximaal de looptijd van de lening volledig afgeschreven, te starten vanaf het moment van het in gebruik nemen van het gerelateerde materieel of financieel vast actief.
Indien geen nieuwe lening wordt aangetrokken zijn de kosten van vervroegde aflossing (boeterente) niet geactiveerd, maar als last verantwoord.

De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief zijn onder de volgende voorwaarden geactiveerd:

  • Het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;
  • De technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;
  • Het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut genereert;
  • De uitgaven die aan het actief toe te rekenen zijn, zijn betrouwbaar zijn vast te stellen.

De kosten van onderzoek en ontwikkeling worden volledig afgeschreven in maximaal vijf jaar.

De onder de kosten van onderzoek en ontwikkeling geactiveerde voorbereidingskosten voor grondexploitaties voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • de kosten passen binnen de kostensoortenlijst (artikel 6.2.4) van het Bro; en
  • de kosten blijven maximaal vijf jaar geactiveerd staan onder de immateriële vaste activa. Na maximaal vijf jaar hebben de kosten geleid tot een actieve grondexploitatie, danwel worden deze afgeboekt ten laste van het jaarresultaat; en
  • plannen tot ontwikkeling van de grond waarvoor de voorbereidingskosten worden gemaakt, hebben bestuurlijke instemming, blijkend uit een raads- of ‒ indien gedelegeerd ‒ collegebesluit.

Bijdragen aan activa in eigendom van derden worden geactiveerd indien aan de volgende vereisten is voldaan:

  • Er is sprake van een investering door een derde;
  • De investering draagt bij aan de publieke taak;
  • De derde heeft zich verplicht tot het daadwerkelijk investeren op een wijze zoals is overeengekomen;
  • De bijdrage kan door de gemeente worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Op de geactiveerde bijdragen aan activa in eigendom van derden wordt afgeschreven, waarbij de afschrijvingsduur maximaal gelijk is aan de verwachte gebruiksduur van de activa (bij derden) waarvoor de bijdrage aan derden is verstrekt.

Materiële vaste activa

Materiële vaste activa zijn fysiek aanwezige activa. Het BBV kent de volgende soorten materiële vaste activa:

  • investeringen met een economisch nut;
  • investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;
  • investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Alle investeringen met een economisch nut worden geactiveerd.
Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden geactiveerd en over de gebruiksduur afgeschreven (zie stelselwijziging).

Alle materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de oorspronkelijke verkrijgingsprijs (de inkoopprijs en de bijkomende kosten) of vervaardigingsprijs (de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige directe kosten), verminderd met de ontvangen subsidies en bijdragen die direct gerelateerd zijn aan het actief, de jaarlijkse afschrijvingslasten en afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen. Duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

Ten aanzien van investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut geldt tot aan investeringsdatum 31 december 2016 dat eventuele bijdragen uit de reserves in mindering zijn gebracht op deze investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. Ten aanzien van investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven geldt dat vanuit de spaarcomponent van heffingen gevormde voorzieningen voor toekomstige vervangingsinvesteringen met economisch nut in mindering zijn gebracht op de in het boekjaar gepleegde investeringen met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing is geheven. Over het resterende bedrag wordt afgeschreven.

De op de oorspronkelijke verkrijgings- of vervaardigingsprijs toegepaste jaarlijkse afschrijvingen corresponderen met een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (kortste van de geschatte economische levensduur óf technische gebruiksduur) van de geactiveerde objecten en voorzieningen.

De gehanteerde afschrijvingstermijnen maken onderdeel uit van de toelichting op de balans bij de jaarrekening 2017, conform de Financiële verordening 2017, zoals laatstelijk vastgesteld door de gemeenteraad in haar vergadering d.d. 15 december 2016. De afschrijvingen worden jaarlijkse berekend volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (de lineaire methode). Afschrijvingen geschieden daarnaast onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar. Op gronden wordt niet afgeschreven, tenzij de grond deel uitmaakt van een investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. Eventuele boekwinsten bij inruil of afstoting van een kapitaalgoed zijn als incidentele bate in de jaarrekening verwerkt.

Duurzame waardevermindering van vaste activa

Afwaardering van bedrijfseconomisch vastgoed vindt plaats indien de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde. Lagere taxatiewaarden dan de boekwaarden van onroerende zaken zijn hierbij als duurzame waardedaling in aanmerking genomen. Afwaardering van maatschappelijk vastgoed vindt plaats indien de directe opbrengstwaarde lager is dan de boekwaarde en er ten opzichte van de huidige functie geen (bestuurlijke) intentie is voor duurzame exploitatie.

Buiten gebruik gestelde vaste activa

Indien een vast actief buiten gebruik is gesteld, heeft op het moment van buitengebruikstelling een afwaardering van de boekwaarde plaatsgevonden naar de lagere restwaarde.

Erfpacht

De in erfpacht uitgegeven percelen zijn gewaardeerd tegen de eerste uitgifteprijs (i.c. de waarde die bij eerste uitgifte als basis voor de canonberekening in aanmerking is genomen). Percelen waarvan de erfpacht eeuwigdurend is afgekocht zijn tegen een geringe registratiewaarde opgenomen.

Financiële vaste activa

Het BBV kent de volgende soorten financiële vaste activa:
kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen;

  • leningen aan openbare lichamen, woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen;
  • overige langlopende leningen;
  • uiteenzettingen in ‘s Rijks schatkist met rentetypische looptijd van één jaar of langer;
  • uiteenzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;
  • overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer.

De financiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de oorspronkelijke verkrijgingsprijs (de inkoopprijs en de bijkomende kosten), de jaarlijkse aflossingen, afschrijvingslasten en afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen. Duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen. Zo nodig is een voorziening voor verwachte oninbaarheid op de boekwaarde in mindering gebracht. Participaties in het aandelenkapitaal van NV’s en BV’s (kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen in de zin van het BBV) zijn gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs van de aandelen. Indien de marktwaarde van de aandelen daalt tot onder de verkrijgingsprijs, vindt afwaardering naar deze lagere marktwaarde plaats.

Vlottende activa

Voorraden

De post voorraden wordt onderscheiden in:

  • grond- en hulpstoffen;
  • onderhanden werk, waaronder bouwgronden in exploitatie;
  • gereed product en handelsgoederen;
  • vooruitbetalingen.

Grond- en hulpstoffen

Grond- en hulpstoffen worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs worden de grond- en hulpstoffen tegen deze lagere marktwaarde gewaardeerd.

Onderhanden werk, waaronder bouwgronden in exploitatie

Het startpunt van een grondexploitatie is het raadsbesluit met de vaststelling van het complex, inclusief grondexploitatiebegroting. Vanaf dat moment wordt de grondexploitatie geopend en kunnen vervaardigingskosten worden geactiveerd.
De onderhanden werken grondexploitatie zijn opgenomen tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met de opbrengst wegens verkopen. Indien de boekwaarde de marktwaarde van de grond overschrijdt, wordt een afwaardering naar de lagere marktwaarde verantwoord/wordt een voorziening voor het verwachte negatieve resultaat op startwaarde getroffen. De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten (limitatief opgesomd in de kostensoortenlijst zoals opgenomen artikel 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening), welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs worden daarnaast een redelijk deel van de indirecte kosten opgenomen en is de werkelijk over vreemd vermogen betaalde rente over het boekjaar toegerekend. De rente is toegerekend over de boekwaarde van de grondexploitatie per 1 januari van het betreffende boekjaar.

De disconteringsvoet die is gehanteerd in de berekening van de contante waarde ten behoeve van het treffen van een verliesvoorziening voor negatieve grondexploitaties is voor alle gemeenten gelijk gesteld aan het maximale meerjarig streefpercentage van de Europese Centrale Bank voor de inflatie binnen de Eurozone (voor 2017: 2%).

Voor winstneming geldt de percentage of completion methode: voor zover gronden zijn verkocht en opbrengsten zijn gerealiseerd wordt tussentijds naar rato van de voortgang van de kosten en de opbrengsten winst genomen. Indien aan de volgende voorwaarden is voldaan, bestaat er voldoende zekerheid om winst te kunnen nemen:

  1. Het resultaat op de grondexploitatie kan betrouwbaar worden ingeschat; én
  2. De grond (of het deelperceel) moet zijn verkocht; én
  3. De kosten zijn gerealiseerd (winst wordt naar rato van de realisatie gerealiseerd).

De waardering van de in exploitatie genomen gronden is gebaseerd op de inzichten van januari 2018 en de daarbij behorende inschatting van uitgangspunten, parameters en risico’s. Uiteraard betreft dit een inschatting die omgeven is door onzekerheden, die periodiek, maar minimaal jaarlijks, wordt herzien en waarbij de waardering in het komende jaar zowel positief als negatief kan uitvallen. Het college is van mening dat op basis van de huidige informatie en inzichten de beste schatting is gemaakt voor de waardering van de in exploitatie genomen gronden.

Het college hanteert de volgende algemene uitgangspunten ten aanzien van haar schattingen:

  • rentepercentage bedraagt 1,94%;
  • kostenindexatie bedraagt voor de 1e 10 jaar 3%, daarna 4%;
  • opbrengstenindexatie bedraagt voor de 1e 10 jaar 0%, daarna 2%;
  • de geplande afzet is mede gebaseerd op het woningbouwprogramma opgenomen in de Woonvisie.

Ten aanzien van de geraamde nog te maken kosten heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. De grondprijzen worden vastgesteld conform de systematiek en uitgangspunten

genoemd in de door het college vastgestelde grondprijzennota. De gehele nota is in
december 2016 geactualiseerd en vastgesteld door het college;

  1. Jaarlijkse wordt via een door het college te besluiten “grondprijzenbrief” wijzigingen op deze nota vastgesteld.

Ten aanzien van de geraamde nog te realiseren opbrengsten heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • marktconforme grondprijzen gebaseerd op een normatieve residuele methode.

Jaarlijks wordt per 1 januari van het jaar alle grondexploitaties op uniforme wijze in beeld gebracht en wordt inzage gegeven in het weerstandsvermogen van de grondexploitaties. De Perspectiefnota 2018 wordt aan de raad aangeboden in het kader van de Jaarrekening 2017.

De risico’s zijn nader toegelicht in de paragraaf Grondbeleid en de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing in het jaarverslag. Gelet op de planperiode (einddatum van het langstlopende complex is ultimo 2041) en de geprognosticeerde omzetten, zijn aan het exploiteren van gronden risico’s verbonden. Afhankelijk van het stadium waarin de exploitatie c.q. uitvoering van het betreffende complex zich bevindt, zal het risico afnemen naarmate de einddatum van de grondexploitatie nadert. In mindere mate geldt dit ook voor het tijdelijke beheer van onroerende zaken die verhuurd/verpacht zijn.
Uitgangspunt is dat de risico’s zo veel mogelijk binnen het totale resultaat van de gezamenlijke grondexploitaties (en reserves en voorzieningen) worden opgevangen.
In de perspectiefnota worden deze “bedrijfsrisico’s” beschreven en zo mogelijk nader gekwantificeerd. Hierin hebben wij het onderscheid gemaakt tussen de algemene exploitatierisico’s (hierbij valt te denken aan het fluctueren van de rente- en inflatieparameters) en de locatie specifieke risico’s, welke per exploitatiegebied zoveel mogelijk in beeld zijn gebracht en omschreven.
Voor de volgende complexen is een specifiek risico van toepassing:

  • De Voor.

Gereed product en handelsgoederen

De voorraad eigen verklaringen is gewaardeerd tegen de laatst bekende verrekenprijzen van de leverancier. De overige voorraden worden gewaardeerd tegen historische kostprijs. Indien de marktwaarde lager is, dan wordt tegen marktwaarde gewaardeerd.

Vooruitbetalingen

De vooruitbetalingen hebben betrekking op gronden die nog niet fysiek aanwezig zijn, maar waar al wel voor is betaald. Deze zijn, voor zover van toepassing, tegen de laatst bekende inkoopprijzen gewaardeerd.

Uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar

De uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor verwachte oninbaarheid is een voorziening in mindering gebracht. Deze voorziening wordt statisch bepaald.

Schatkistbankieren

Drempelbedrag

In principe dienen alle overtollige middelen in de schatkist te worden aangehouden. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Eén daarvan is het drempelbedrag. Dat is een minimumbedrag (afhankelijk van de omvang van de decentrale overheid) dat gemiddeld per kwartaal buiten de schatkist mag worden gehouden. Voor de gemeente Dronten is dat voor 2017 € 816.000.

N.B.: De drempel is gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal indien het begrotingstotaal lager is dan € 500 miljoen. Indien het begrotingstotaal hoger is dan € 500 miljoen is de drempel gelijk aan € 3,75 miljoen plus 0,2% van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat. De drempel is nooit lager dan € 250.000.

Berekening benutting drempelbedrag schatkistbankieren

Het drempelbedrag is bedoeld om het dagelijkse kasbeheer te vereenvoudigen: niet elke laatste euro hoeft in de schatkist te worden aangehouden. In principe hoeven dus alleen de liquide middelen die boven het drempelbedrag uitgaan in de schatkist te worden aangehouden. In 2017 hebben geen overschrijdingen plaatsgevonden van het drempelbedrag.

Liquide middelen

De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde.   

Overlopende activa

De overlopende activa zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor verwachte oninbaarheid is een voorziening in mindering gebracht. Deze voorziening wordt statisch bepaald.   

Vaste passiva

Eigen vermogen

De post eigen vermogen wordt onderscheiden in:

  • reserves, gespecificeerd naar:

- algemene reserve;
- bestemmingsreserve,

  • het gerealiseerde resultaat volgend uit het overzicht van baten en lasten in de jaarrekening.

Reserves

In het BBV worden reserves omschreven als vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vanuit bedrijfseconomisch oogpunt vrij te besteden zijn. De vaststelling van de noodzakelijke omvang van reserves is een zaak van de gemeenteraad. Daarom worden reserves ook wel onderverdeeld in algemene en bestemmingsreserves. Zodra de raad aan een reserve een bepaalde bestemming heeft gegeven, is er sprake van een bestemmingsreserve. Om die reden kunnen bestemmingsreserves naar de situatie per ultimo verslagjaar geen negatieve stand kennen. Heeft een reserve geen bestemming dan wordt het een algemene reserve genoemd.

Voorzieningen

Voorzieningen behoren tot het vreemd vermogen (schulden) van de gemeente. Om die reden kunnen voorzieningen naar de situatie per ultimo verslagjaar geen negatieve stand kennen. Voorzieningen worden gewaardeerd op de contante waarde (beheerplannen en Grex) of het nominale bedrag van de betrokken verplichting c.q. het voorzienbare verlies.

Voorzieningen worden gevormd indien er sprake is van:

  • Verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;
  • Op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;
  • Kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren;
  • Bijdragen (spaarcomponent) aan toekomstige vervangingsinvesteringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing wordt geheven;
  • Middelen verkregen van derden, die specifiek besteed moeten worden, met uitzondering van de voorschotbedragen verkregen van Europese en Nederlandse overheidslichamen met een specifiek bestedingsdoel, die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren.

De vorming van een voorziening, dan wel een dotatie aan een reeds bestaande voorziening, is als een last in het betreffende boekjaar verantwoord. Alle aanwendingen aan voorzieningen zijn rechtstreeks ten laste van de voorziening gebracht en in het verslagjaar niet ten laste van de exploitatie verantwoord.

Aan voorzieningen ter egalisatie van (onderhouds)lasten van kapitaalgoederen over meerdere begrotingsjaren ligt een actueel (beheer)plan ten grondslag. Uitgevoerd achterstallig onderhoud is daarbij ten laste van de exploitatie verantwoord. Deze lasten zijn niet ten laste van de gevormde voorziening gebracht.

Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume. Voor het bepalen van het “jaarlijks vergelijkbaar volume” is een tijdsperiode van vier jaar gehanteerd.

Rentetoevoegingen aan voorzieningen zijn toegestaan, indien de voorziening op basis van contante waardeberekening wordt gevormd.

Vaste schulden met een rentetypische looptijd langer dan één jaar

De vaste schulden zijn gewaardeerd tegen de nominale waarde (hoofdsom) verminderd met het totaal van de gedane aflossingen. De vaste schulden hebben een rentetypische looptijd van één jaar of
langer.

Vlottende passiva

Netto-vlottende schulden met een rentetypische looptijd korter dan één jaar

De netto-vlottende schulden met een rentetypische looptijd korter dan één jaar zijn gewaardeerd tegen nominale waarde.

Overlopende passiva

De overlopende passiva wordt onderscheiden in:

  • Verplichtingen die in het begrotingsjaar zijn opgebouwd en die in een volgend begrotingsjaar tot betaling komen, met uitzondering van jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume;
  • De voorschotbedragen voor uitkeringen met een specifiek bestedingsdoel die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren.